“Robert”, klinkt het luid, “Robert Mienstra.”
Ik loopt zaterdag in Stad voor de Action, langs een groepje dat door de gewone Almeerder vaak aangeduid wordt als ‘zwervers’ en door de gemeente en politie als ‘verwarde personen.’
Meestal loop ik er strak voor me uitkijkend langs.
Opdringerig wordt er soms om een sigaret gebedeld, vaker om geld.
‘Ga maar werken voord de kost’, denk ik dan, ‘dat doe ik ook’.
“Meneer Mienstra”, roept een van hen.
Verroest, denk ik. Da’s Ahmed. Die heb ik jaren geleden in de klas gehad op de middelbare school in Haven.
Ahmed toont mager, is gekleed in een dun shirtje. Zij huid ziet er verdord uit. Lange vieze haren.
Moeizaam lopend komt hij op me af.
“Ahmed”, zeg ik geschokt, “wat is er met jou gebeurd?”
In de klas was hij een levendig jochie met een kort lontje. Waar ik altijd met hem vreselijk om kon lachen.
“Der is er maar één hier op school waar je mee mag vechten”, zei ik altijd tegen hem als hij weer eens iemand te lijf wilde gaan.
Dan keek hij me vragend aan.
“Je mag alleen met mij vechten”, zei ik dan. Waarop hij me altijd grijnzend de hand schudde.
“Met jou nooit, meester”, zei hij dan en droop meestal af.
Ahmed haalde zijn diploma.
Ik vraag hem hoe het zo gekomen is dat hij hier staat te bedelen.
Er volgt een verhaal van misbruik, overleden ouders, mislukte baantjes en uiteindelijk torenhoge schulden met afgesloten verwarming en elektriciteit en gebrek aan eten.
“Laat je helpen”, zeg ik hem, “ga naar de huisarts, naar de GGD of zo.”
“Ik ben niet verzekerd”, zegt Ahmed, “kan ik niet betalen, ik heb niks. Ik ben ziek, heb honger, geen telefoon, geen computer, ik heb alleen mijn rugzakje met mijn verslag.”
“Verslag?”, vraag ik.
“Ik ben mijn hele leven aan het opschrijven”, zegt hij. “Om te zien wat er met me gebeurd is.”
Ik geef Ahmed 4 euro.
“Meester, ik wil geen geld van u”, zegt hij bibberend. “U heeft me al leren schrijven.”
“Dit is wisselgeld”, zeg ik. “Jij belooft me dat je naar de GGD gaat om hulp te vragen. En als tegenprestatie bel je me dan daar op om een afspraak met mij te maken om mij jouw verlag te laten lezen. Net als vroeger.”
Ahmed kijkt me stil aan.
Dan omarmt hij me langdurig, en strompelt weg.
Zo komt dat verwarde bestaan ineens heel dichtbij.